
Jurisprudentie
AU6312
Datum uitspraak2005-09-05
Datum gepubliceerd2005-11-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 05/601 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-11-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 05/601 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verweerder heeft aan eiser - in aanvulling op zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) - een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend naar een dagloon van € 77,58.
Tevens heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de sollicitatieplicht ook voor hem geldt. Dagloon
Tevens heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de sollicitatieplicht ook voor hem geldt. Dagloon
Uitspraak
Rechtbank Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/601 WW
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluiten van verweerder van 24 januari 2005, uitgereikt door het UWV te Arnhem.
2. Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2004 heeft verweerder aan eiser - in aanvulling op zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) - per 1 november 2004 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend naar een dagloon van € 77,58.
Bij het eerste van de onder 1 aangeduide besluiten van 24 januari 2005 (hierna: Besluit I) heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 26 november 2004 gehandhaafd. In een brief tevens gedateerd 24 januari 2005 (hierna: Besluit II) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de sollicitatieplicht ook voor hem geldt.
Tegen deze besluiten is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld op een zitting van de rechtbank van 25 juli 2005. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.J.J.E. Budel.
3. Overwegingen
Verweerder heeft aan Besluit I ten grondslag gelegd dat eiser met ingang van 1 november 2004 recht heeft op een WW-uitkering berekend naar een dagloon van € 77,58 bruto. Verweerder heeft op grond van artikel 14 van de Dagloonregels Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid (Dagloonregels IWS) het dagloon voor de WW-uitkering afgeleid van het dagloon waarnaar de loongerelateerde WAO-uitkering wordt berekend. Omdat eiser naast een WW-uitkering een gedeeltelijke WAO-uitkering ontvangt, heeft verweerder de WW-uitkering evenredig verlaagd. In Besluit II heeft verweerder meegedeeld dat de sollicitatieplicht vanaf 1 januari 2004 ook geldt voor werklozen van 57,5 jaar en ouder. Eiser valt niet onder het overgangsrecht, want hij is op 1 november 2004 werkloos geworden en het overgangsrecht geldt voor ouderen die voor 1 januari 2004 al werkloos waren.
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op zijn stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, hierna ingaan.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank het volgende gebleken. Eiser ontvangt sinds 3 juli 2000 een uitkering ingevolge de WAO. Bij besluit van 12 november 2003 heeft verweerder eisers WAO-uitkering, die op dat moment werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 13 januari 2004 herzien en nader berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De arbeidsdeskundige heeft eiser met ingang van 13 januari 2004 arbeidsgeschikt geacht voor het verrichten van zijn eigen werk voor 2,5 tot 3 dagen per week. Bij een herbeoordeling in het kader van de WAO is eisers resterende verdiencapaciteit op basis van passende algemeen gangbare arbeid gesteld op ongeveer 57%. Nadat de arbeidsovereenkomst van eiser bij zijn werkgever, Wegener, door de kantonrechter per 31 oktober 2004 is ontbonden heeft eiser een WW-uitkering aangevraagd per 1 november 2004. Eiser heeft op het aanvraagformulier van 1 november 2004 aangegeven dat een medewerker van het Centrum voor werk en inkomen (CWI) heeft meegedeeld dat hij vrijgesteld is van de sollicitatieplicht. Bij besluit van 26 november 2004 heeft verweerder aan eiser - in aanvulling op zijn uitkering ingevolge de WAO - per 1 november 2004 een uitkering ingevolge de WW toegekend naar een dagloon van € 77,58, waarbij als uitgangspunt is genomen het dagloon op basis waarvan de WAO-uitkering is berekend. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase heeft eiser er nogmaals op gewezen dat hij vanwege zijn leeftijd niet hoeft te voldoen aan de sollicitatieplicht.
Besluit I
In artikel 4 van de Dagloonregels IWS is bepaald dat voor de vaststelling van het dagloon het loon wordt berekend dat de werknemer in de 26 kalender- of loonweken aan het intreden van zijn arbeidsurenverlies onmiddellijk voorafgaande, in dienstbetrekking in zijn beroep gemiddeld heeft genoten over de in de volledige salarisbetalingperioden in die weken gelegen dagen, waarop hij gedurende tenminste de voor hem normale werktijd werkzaam was.
In artikel 14, eerste lid, van de Dagloonregels IWS is bepaald dat het dagloon van de werknemer, die op de eerste werkloosheidsdag, of op de eerste dag van herleving van het recht op werkloosheidsuitkering, een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% ontvangt, gelijk is aan het dagloon, berekend volgens de bij en krachtens de WAO vastgesteld bepalingen. Het aldus berekende dagloon wordt evenredig verlaagd door het dagloon te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het verschil tussen 100 en het midden van de arbeidsongeschiktheidsklasse, waarin de werknemer is ingedeeld en de noemer door het getal 100.
In het vijfde lid, van artikel 14, van de Dagloonregels IWS is bepaald dat dit artikel niet van toepassing is indien en zolang bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening wordt gehouden met de arbeid die de werknemer, na het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid, heeft verricht in de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden.
Eiser stelt dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 14, vijfde lid, van de Dagloonregels IWS en zijn dagloon had moeten berekenen over zijn laatstverdiende loon bij Wegener, aangezien hij tot 1 november 2004 bij Wegener in dienst was. De rechtbank kan eiser niet in deze stelling volgen. Bij het besluit van 12 november 2003 waarbij eisers WAO-uitkering nader is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, is geen rekening gehouden bij de berekening met arbeid die eiser heeft verricht bij Wegener na het intreden van de werkloosheid. Dit zou ook niet mogelijk zijn geweest, omdat eiser na het intreden van de arbeidsongeschiktheid feitelijk niet meer heeft gewerkt in zijn oude dienstbetrekking.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het dagloon van eisers WW-uitkering terecht op grond van artikel 14 van de Dagloonregels IWS heeft gebaseerd op en gelijkgesteld met het dagloon van zijn WAO-uitkering.
Besluit II
Met betrekking tot de sollicitatieplicht merkt de rechtbank op dat zelfs in het geval de brief van 25 januari 2005 waarin verweerder aangeeft dat voor eiser de sollicitatieplicht geldt een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb dit in ieder geval geen voor beroep vatbaar besluit is nu het niet op bezwaar is genomen. Op grond van artikel 7:1 van de Awb staat slechts beroep open tegen besluiten waar eerst bezwaar is aangetekend bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Het beroep van eiser is ten aanzien van Besluit II derhalve niet-ontvankelijk.
De rechtbank stelt wel vast dat ter zitting door verweerder is aangegeven dat nadere bestudering van de feiten hem tot de conclusie heeft geleid dat eiser niet onder de sollicitatieplicht valt.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen de bestreden besluiten geen doel treffen.
Het beroep dient mitsdien voor wat betreft Besluit I ongegrond te worden verklaard en voor wat betreft Besluit II niet-ontvankelijk.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep tegen Besluit I ongegrond;
verklaart het beroep tegen Besluit II niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, rechter, in het openbaar uitgesproken op 5 september 2005 in tegenwoordigheid van mr. M. le Fèbre, griffier.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 5 september 2005